zondag 29 mei 2011

Een beschouwing van ‘Ken Uzelve’ door Piet Romeijn

Vrijmetselarij Den Haag

auteur: Piet Romeijn, april 2004

Ken Uzelve is een gebod. Dat was het al bij de oude Grieken en dat is het nog steeds in de vrijmetselarij. Als je — zoals ik — nieuwsgierig bent, dan wil je wat begrijpen van het waarom en het hoe van dat gebod. Dit bouwstuk is een poging daartoe.

Piet Romeijn
Waarom is het een gebod? Ik meen te weten dat het te maken heeft met je leven en handelen,en naar mijn smaak geldt dat nog sterker als je vindt dat de inspiratie voor goed leven uit jezelf moet komen, zoals vele vrijmetselaren vinden. Dan heb je levenswijsheid nodig, en zelfkennis is daar een ingrediënt van. Socrates legde in zijn gesprekken al verband tussen kennis en deugd. En het is ook de mening van Peter Richardus, een broeder die een interessant boekje over Vrijmetselarij heeft geschreven. (ligt ter inzage, p57)

Tot zover het waarom. Nu hoe je tot zelfkennis komt. Naar mijn mening in de eerste plaats door je omgang met andere mensen, plus zelfreflectie, introspectie, intuïtie e.d. En ik vind dat ook de filosofie daarbij behulpzaam kan zijn.

Ik heb veel geput uit een boek van Jos Kessels: Geluk en wijsheid voor beginners. Kessels doceert filosofie aan de Universiteit van Utrecht. Ik was prettig getroffen door zijn boek. Hij schrijft een beetje zoals Socrates zijn gesprekken voerde: dóórvragen. Waarom doen mensen wat ze doen? Omdat ze dit of dat willen. Waarom willen ze dat? Omdat ze het een goed ding vinden. Waarom vinden ze het een goed ding? Enzovoort.

Ik geef een voorbeeld: je vraagt aan een workaholic ‘Waarom werk je zo hard?’ Antwoord: Ik wil veel geld verdienen. ‘Waarom wil je dat?’ Antwoord: Ik wil een vermogen opbouwen voor als het mij ooit eens slecht gaat. ‘Waarom denk je dat het je slecht zal gaan?’ Antwoord: Ik heb existentievrees overgehouden uit de crisistijd. Enzovoort, enzovoort.

De meeste mensen beamen dat ze ‘goed’ willen leven, en dan bedoelen ze ethisch goed. Vraag je dan hoe je dat bereikt, dan vinden sommigen dat het je gewoon overkomt als het je meezit, maar anderen vinden daarentegen dat het iets is waaraan je moet werken. Dat laatste doen vrijmetselaren in hun loge, ieder op z’n eigen manier. In de krant zie ik regelmatig annonces van loges waarin ze het hebben over ‘werken aan jezelf’

Socratische gesprekken kunnen verschillende wendingen nemen, maar vroeg of laat kom je terecht bij normen en waarden. Normen zijn min of meer concrete geboden, waarden zijn meer abstracte idealen, die aangeven wat mensen van belang vinden en willen nastreven. Voorbeeld: de norm ‘je moet altijd waarheid spreken’ is een uitwerking van de waarde ‘eerlijkheid’, maar die kan op zijn beurt best afgeleid zijn van de waarde ‘rechtvaardigheid’. Maar vroeg of laat kom je altijd bij intrinsieke waarden terecht. Die ontlenen hun waarde niet meer aan iets anders, maar puur aan zichzelf. Denk aan levensdoelen als geluk, rechtvaardigheid, kennis, schoonheid, liefde, e.d. Zulke waarden zijn een soort heipalen onder je levenshouding. Ze verschillen per persoon. Vele discussies in onze loges illustreren dat. Ik heb ook gemerkt dat ze kunnen verschuiven door gebeurtenissen in je leven. En ze veranderen ook als je ouder wordt.

Ik heb ervaren dat ik bij dóórdenken of dóórpraten over mijn handel en wandel meestal wel een of andere intrinsieke waarde weet te noemen. Mooie woorden als liefde, rechtvaardigheid of zo vallen gemakkelijk, maar ik krijg lang niet altijd meteen helder wat dat moois precies inhoudt. Ik kan b.v. rechtvaardig vinden wat een ander onrechtvaardig vindt. En dan ben je gediend met een redelijke portie zelfkennis. Mijn stelling is dat het nuttig is bij het toetsen van je zelfkennis of bij het beoordelen van je eigen gedrag, als je een beetje weet welke waarden in het geding zijn, en ook als je iets weet van wat grote denkers over zulke waarden gezegd hebben. Het helpt je eigen keuze en plaatsbepaling.

Het is een verdienste van Kessels dat hij voor zoekers denkstof aanreikt doordat hij bij elk thema filosofen van stal haalt die zinnige dingen gezegd hebben. En het mooiste is dat hij dat doet zonder filosofisch jargon. Natuurlijk spreken filosofen elkaar vaak tegen, want éénduidige antwoorden op levensvragen bestaan niet. Ik presenteer hun uitspraken als niet meer dan een keuzemenu voor Uw zelfkennis. Ik deel een lijstje uit met namen en jaartallen van filosofen. De namen mag U meteen vergeten, maar het is misschien leuk om aan de jaartallen te zien dat het denken over deze materie al vér voor onze jaartelling begonnen is.

Ik begin met de intrinsieke waarde ‘geluk’. En dan geluk als gevoel, niet geluk in loterij of kansspel b.v. Bijna iedereen zegt geluk na te streven. Je kunt meestal wel zeggen ‘dit of dat betekent voor mij geluk’, maar het omgekeerde, beschrijf nou eens wat geluk is, dat valt niet mee. Voor velen is daarbij de eerste vraag: ‘moet je naar je gevoel of naar je verstand luisteren?’ In de eeuw van de Verlichting werd alle heil verwacht van de Rede, maar Rousseau stelde in diezelfde tijd dat onze gegroeide kennis het geluk van de mensen alleen maar geschaad heeft. Volgens hem kon je alleen maar geluk vinden door te leven in overeenstemming met de natuur, dus ook je eigen menselijke natuur. De beste wegwijzer daarbij was je gevoel, niet je verstand.

Moet je dan aan elk opkomend gevoel maar gevolg geven? Nee, zei Epicurus. Die zocht naar rust en geluk in een tijd dat het in Athene slecht ging. Volgens hem ligt het geluk in gezondheid van het lichaam en in de innerlijke rust, ataraxia. Ataraxia is zoiets als wat ik voor mijzelf gemoedsrust noem. Maar, aldus Epictetus, om die te bereiken moet het gevoel geleid worden door het verstand.

Die twee filosofen beweren verschillende dingen, en toch beroepen ze zich allebei op wat zij de ‘ware aard’ van de mens noemen. Hoe kan dat nou? Wat is dan die ware aard? Daar heeft Spinoza wijze dingen over gezegd. Een vereiste voor geluk, zei die, is dat je beseft dat er een verschil is tussen hoe je in je dagelijkse leven feitelijk handelt, en wat eigenlijk je wáre aard is. Je doet soms anders dan je bent, want je bent bewust of onbewust speelbal van allerlei invloeden in jezelf en buiten jezelf, en die rijmen lang niet altijd met je diepste wezen. Net zoals een ruiter zijn paard, moet je die onbestendige natuur van jezelf leren kennen en beheersen. En dat kun je alleen maar met je verstand. Zonder verstand geen zelfkennis, en zonder zelfkennis geen geluk, aldus Spinoza.

Twee eeuwen later hakte Nietzsche deze zienswijze weer aan mootjes. Volgens hem zijn onze instincten veel intelligenter dan ons verstand. Die tweedeling van Spinoza vond hij onzin. Je leven is er niet om verstandelijk uit te pluizen, maar om het te beléven. Dus: wég verstand, gevoel moet het doen. Typisch filosoferen met de hamer. Wonderlijk genoeg begint Nietzsche sinds kort een klein beetje gelijk te krijgen op dit punt.

Volgens Epictetus, zegsman van de Romeinse Stoa, leef je gelukkig als je leeft in overeenstemming met je ware zelf. Hoe weet je wat dat is? Door zelfkennis. Die stelt je in staat om uit te maken hoe ver je ‘zelf’ strekt. Het reikt namelijk niet verder dan in je macht ligt. De rest hoort niet bij je zelf. Dat zijn de dingen die er niet toe doen, de onverschillige dingen.

De stoïcijnen noemen het ‘ik’ hegemonikon, letterlijk datgene wat de macht uitoefent, soms ook de innerlijke stem, of het redelijk verstand. Ze beschouwen de natuurlijke orde als een uiting van een centrale, sturende kracht, die ze meestal Logos noemen, soms ook God of het Noodlot. Wat vele vrijmetselaars voortstuwende wereldorde noemen.

Je hebt macht over je wil en je emoties, maar je hebt geen macht over ziekte of gezondheid, of over je aanzien bij mensen. Die horen dus bij de onverschillige dingen. Leidt dat niet tot fatalisme of apathie? Neen, want bij die onverschillige dingen hebben ze wel degelijk voorkeuren en afkeren, en daar handelen ze naar. Dan kun je natuurlijk vragen: “wat is dan nog het verschil tussen stoïcijnen en niet-stoïcijnen?”

Dat verschil komt tot uiting in situaties waar ons geluk afhankelijk is van zaken buiten onze macht. We proberen die dan te regelen, en zijn dan boos of verdrietig als het niet lukt. We weten niet beter, maar stoïcijnen weten wél beter. Volgens hen getuigt dat van onvoldoende zelfkennis en fout inzicht in de natuurlijke orde. Hun idee van goed leven houdt in dat je niet uit het lood raakt door wat dan ook. Daarin slagen, dat is geluk. Je krijgt het niet cadeau, het is zwaar werk, en lang niet altijd leuk werk. Het is een levenshouding waar moed voor nodig is. In onze symboliek moet je dan aan schietlood en waterpas denken, en aan ons gezegde ‘Op U komt het aan’.

Augustinus had een heel andere visie op zelfkennis. Volgens hem is het hoogmoed om te stellen dat de mens tot volledige zelfkennis in staat is. Het menselijk verstand is daarvoor niet toereikend. Die Logos van de stoïcijnen is even onkenbaar als die ingebouwde gids van Rousseau. De ware zelfkennis is je ‘ik’ tot zwijgen brengen om je te kunnen overgeven aan een hogere en meer waarachtige stem, God. Dát is geluk. Het is duidelijk dat de filosofie in de middeleeuwen ondergeschikt was aan de godsdienst.

Over de vraag wat geluk is, stonden Aristoteles en Kierkegaard even diametraal tegenover elkaar als de Stoa en Augustinus. Volgens Aristoteles is geluk geen toestand of iets dat je beleeft, maar een activiteit. Je moest daarvoor een aantal deugden in praktijk brengen, met als hoofdregel een juiste keuze maken tussen te veel en te weinig. Geluk ontstaat door fronèsis, de kunst om in elke situatie de gepaste keuze te maken uit alternatieven.

Kierkegaard zag niks in zo’n door spelregels beheerste bepaling van geluk. “Niet objectiviteit, maar subjectiviteit is waarheid” zegt hij ergens. Het gaat niet om het geluk, maar om mijn geluk, jouw geluk, zijn geluk, steeds weer ander geluk. Bovendien speelt in dat geluk van Aristoteles het gevoel niet mee, volgens Kierkegaard het hoogste in het menselijk bestaan.

Nog zo’n dilemma: Freud en Sartre. Freud zag de menselijke geest van nature in drieën gedeeld: het ego, het superego en het Id, de onbewuste instincten. En die instincten maken de mens van binnen meer dan eens — ongewild — tot een huishouding van Jan Steen.

Sartre daarentegen zag het individu als de letterlijke vertaling van dat woord: een ongedeelde eenheid. Het ‘ik’ krijgt niks van buiten toegediend, maar kiest alles zelf, moet dat zelfs doen. Het zou meestal net zo goed iets anders kunnen kiezen. Sartre vindt het niet eerlijk om je te verschuilen achter emoties, instincten of autoriteiten.

Nog een tegenstelling over geluk is die tussen Marcuse en Popper. Marcuse was de filosoof van het studentenverzet in de zestiger jaren, dat zo treffend werd gekenmerkt door o.a. de graffiti op Amsterdamse muren: “Wij eisen geluk”. Die zie je niet meer, we vinden nu dat we geen tijd hebben voor die onzin. Marcuse beschreef wat hij de ‘eendimensionale mens’ noemde. Nooit eerder kregen westerse mensen zoveel individuele vrijheid om te leven zoals zij zelf willen, maar ze hebben minder vrijheid dan voorheen, helaas zelfs zonder dat ze zich daarvan bewust zijn. Marcuse bepleitte daarom radicale koerswijzigingen om een gelukkiger samenleving te maken.

Popper daarentegen stelde dat radicale veranderingen altijd ongeluk hebben gebracht, in de vorm van intolerantie, dogmatisme en aantasting van democratie. Hij bepleitte bestrijden van ongeluk, en ‘piecemeal social engineering’, veranderen in kleine stapjes. Want die kun je terugdraaien als iets verkeerd uitpakt. En kleine stapjes hebben meer kans van slagen dan grote.

Dat was het een en ander over de intrinsieke waarde ‘geluk’. Ik neem er nog één uit het boek van Kessels, rechtvaardigheid. Hij noemt dan o.a. Machiavelli (16e eeuw). Die stelt dat je voor een stabiele samenleving niet veel bereikt met alleen maar morele praatjes. Mensen zijn nu eenmaal anders dan we graag zouden willen. Moreel goed gedrag kan ongewenste uitkomsten opleveren, maar slecht gedrag kan ook wél gewenste uitkomsten leveren. Goede doelen als een stabiele samenleving of een bloeiende onderneming kunnen immoreel gedrag zelfs nodig maken. Zijn visie omvatte dus heel wat méér dan de simplificatie dat het doel alle middelen heiligt.

Berlin zegt het nog duidelijker, in de taal van de 20e eeuw: hou maar op met zoeken naar één allesomvattende moraal. Een algemeen belang nastreven is een goed ding. Eigenbelang nastreven is ook een goed ding. Maar soms sluit het ene het andere uit. Laten we dus eindelijk eens aanvaarden dat je niet alle goede dingen in het leven tegelijk kunt hebben. Je moet vaak kiezen tussen twee onverenigbare moralen, afhankelijk van wat je nastreeft. Dat is wat Machiavelli ons liet zien. Harry Kunneman heeft daar een interessant boek over geschreven. (Postmoderne moraliteit’)

Rechtvaardigheid speelt o.a. een rol bij het besturen van een staat, een organisatie of een bedrijf. Zonder leiders gaat het niet, dat leert de praktijk. Velen vinden een tweedeling tussen leiders en werknemers niet rechtvaardig. Moeten de geleiden meebeslissen of niet? Kessels neemt als voorbeeld de staat.

Plato gaf een nauwkeurige beschrijving van een ideaal staatsbestuur. Een elite van filosofen moest de wetten maken en de burgers mochten zich daarmee niet bemoeien, alleen gehoorzamen. Ik herinner mij een schrijver die zei dat hij voor geen prijs in zo’n staat zou willen leven. Ik ook niet, maar ik heb toch geen antwoord klaar op de vraag van de hedendaagse filosoof Bertrand Russell: “Kunnen we een samenleving rechtvaardig noemen die in haar opzet de beste dingen voor de weinigen reserveert, en van de meerderheid verlangt dat ze met het mindere tevreden is?” Plato, Aristoteles en Nietzsche vinden van wel, de stoïcijnen, de christenen en de democraten zeggen van niet.

Pas in de 17e eeuw kwamen filosofen als Hugo de Groot, Montesquieu en Voltaire met kritiek op toen bestaande staatsstructuren. Wetten waren pas rechtvaardig, vonden zij, als ze konden worden afgeleid uit onaantastbare uitgangspunten zonder aanzien des persoons, zaken als recht op eigendom, op vrijheid, op gelijkheid voor de wet, en ook op deelname aan het bestuur. Hun ideeën hadden groot gewicht in de Franse Revolutie, en ze hebben dat nog steeds. En ze bevatten nog steeds onoplosbare problemen.

Is democratie de oplossing? Nee, want Ortega y Gasset verkondigde b.v. in de 20e eeuw dat mooie ideeën weliswaar vooruitgang hebben gebracht, maar ook de massamens. En die bedreigt nu de cultuur. Hij profiteert van vooruitgang, waar hij zelf niets aan gedaan heeft. Hij acht zich gerechtigd tot een oordeel over alles en nog wat, maar klakkeloos, zonder begrip of kennis. En hij kan of wil niet luisteren naar anderen die die kennis wél hebben. Hij gelooft alleen maar rechten te hebben, geen verplichtingen. Dat is niet rechtvaardig, vindt Ortega. Alleen mensen die bereid en in staat zijn verplichtingen op zich te nemen, zijn bevoegd tot leiding geven en moeten dat ook doen. Alweer een toetssteen voor het ‘Ken Uzelve’.

In de Middeleeuwen werd geregeerd bij de gratie Gods. Traditioneel kon alleen de adel regeren, en de kerk keurde verzet daartegen af. Dát heette rechtvaardigheid. Mensen waren nu eenmaal niet allemaal gelijk, zei men. In de 17e eeuw gingen die ideeën overboord. Hobbes en Locke beweerden dat alle mensen wél gelijk zijn en dat iedereen in beginsel vrij is om zijn leven in te richten zoals hij wil. Egoïsme was een natuurlijk menselijk gegeven, en hoefde lang niet altijd slecht te zijn. Maar, helemaal zonder staat of wet zou er toch wel een onveilige toestand ontstaan. Er moest dus een maatschappelijk verdrag komen, dat alle burgers zou beschermen tegen inbreuk op hun veiligheid en bezit. Dan zou de combinatie van welbegrepen eigenbelang en egoïsme van de mensen een vreedzame samenleving opleveren.

In de 18e eeuw verwierp Rousseau dat weer. Zo’n sociaal contract zou misschien voordelen hebben, maar ook nadelen. De oermens is namelijk van nature vreedzaam, oprecht in zijn gevoelens, en ongecompliceerd in zijn handelen (“de edele wilde”). Door de zgn. beschaving is de mens echter steeds meer van zichzelf vervreemd geraakt. Dus moesten niet alleen vrijheid en gelijkheid de samenleving dragen, maar ook broederschap. Ziedaar de drie slagwoorden van de Franse Revolutie.

Tot zo ver het thema rechtvaardigheid. Kessels behandelt er nog een paar, o.a. de waarden kennis en schoonheid. Die laat ik weg vanwege de tijd.

U hebt nu een aantal weldoordachte opvattingen gehoord, die elkaar toch tegenspreken. Hoe kan dat nou? Wie heeft gelijk? (probleem v d rabbi) Lyotard, een van de eerste postmoderne filosofen, stelt dat vragen naar gelijk zinloos is. Gelijk hebben over dit soort zaken is niet alleen onbewijsbaar, maar zelfs onmogelijk, stelt hij. Want gelijk hebben is altijd gebaseerd op een of meer fundamentele waarden of regels. In de filosofie zitten die verpakt in de geestelijke stromingen die Lyotard de ‘grote verhalen’ noemt. En zijn stelling is dat we daar in de loop van eeuwen te veel verschillende van hebben gehoord om ze allemaal te kunnen geloven.

Het verhaal van de vooruitgang door de wetenschap, de heilsboodschap van het christendom, het geloof in de Rede als zaligmakend tijdens de Verlichting, de bevrijding van mensen door het Marxisme, of juist door het kapitalisme, de rationalisatie van de samenleving, enz., waarom zouden we juist die als waardevol aanhangen? Zeker niet omdat ze zich als een groot goed hebben ontpopt. De wetenschap heeft naast veel goeds ook mede de milieuvervuiling veroorzaakt. De kerken zijn al jarenlang leeg. Redelijk denken heeft twee wereldoorlogen niet kunnen voorkomen. Het marxisme is onttakeld, zonder het verwachte heil. In het kapitalisme vieren vervlakking en vervreemding hoogtij.

Dat bevestigt mijn visie dat de filosofie per definitie niet verder kan reiken dan verheldering van de dilemma’s waar we voor komen te staan als we goed willen leven. Geen enkele filosoof levert mij kant-en-klare zelfkennis, maar filosofie als totaal levert mij wel richtingwijzers. Wie dieper wil graven, heeft een geschikt middel aan de psychologie, vooral omdat die sinds kort ook zinnige dingen weet te zeggen over de verbanden tussen denken en voelen, tussen hoofd en hart. Maar ook psychologie levert geen kant-en-klare zelfkennis.

Ik kan U in ieder geval het boek van Kessels warm aanbevelen, al was het alleen maar om het laatste hoofdstuk. Hij beschrijft een socratisch gesprek, dat o.a. gaat over een variant van de liefde die ik nog niet kende. Namelijk de socratische ‘eros’, de liefde die niet alleen liefde voor waarheid is, maar ook passie voor het gezamenlijk zoeken naar waarheid, en genegenheid voor je reisgenoten op die zoektocht. Die socratische eros zie ik als een kenmerk van maçonnieke arbeid als ideaaltype.

Het zou te ver voeren om het verhaal van Kessel uit te leggen. Ik noem alleen even de aardige analogie die hij bij zijn uitleg gebruikt, en die aardig zou passen in maçonnieke symboliek. Zie een mensenleven als een treinreis. De trein stopt onverwacht middenin een weiland. Kijk dan naar de verschillende manieren van reizen. Sommige mensen worden onrustig, klagen over hun aansluiting, winden zich op over de spoorwegen, raken van slag af. Hun doel ligt ergens voorbij dat weiland, de reis is niet meer dan middel om dat doel te bereiken. Het doel is alles.

Daarnaast heb je de mensen voor wie het reizen zélf het doel is. Duurt het ze te lang, dan stappen ze uit en gaan ze verder met een ander vervoermiddel of desnoods te voet. Of ze blijven rustig waar ze zijn. Ze zitten niet aan een uitgestippelde route of een gefixeerd doel vast. Mijn vrijmetselaarschap valt min of meer in deze categorie.

Er is nog een derde categorie. Die wordt gesymboliseerd door twee geliefden in de trein, die zo van elkaar vervuld zijn, dat ieders bestemming is waar de ander is. Ze reizen, maar eigenlijk zijn ze er al. Ze willen alleen maar zijn waar ze al zijn. En daar zijn ze gelukkig. Alle drie typen werden herkenbaar in dat socratische gesprek van Kessels..

U ziet dat het opbouwen van zelfkennis geen sinecure is. Er is een baaierd van alternatieven als je nadenkt over de praktijk van je leven. Zelfs als je bewust de spiritualiteit even buiten beschouwing laat, want die is geen doel, maar een middel. Die ataraxia die ik noemde, die gemoedsrust, vind ik moeilijk te bereiken. Want je blijft met vragen zitten, hoe je ook je best doet. Voor mij is de conclusie geworden dat leven weliswaar een moeilijke klus is, maar interessant en de moeite waard. Ik wens U wijsheid en kracht bij Uw keuzen.


Jos Kessels: Geluk en wijsheid voor beginners. uitgeverij Boom, 1999, 196 blz.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten